In onze vorige nieuwsbrief hadden we toegelicht hoe men op een optimale manier dividenden kan uitkeren door het aanleggen van een liquidatiereserve.
In dit artikel gaan we dieper in op de VVPRbis-regeling (art. 269, §2 WIB92) waarmee men eveneens de roerende voorheffing kan verlagen van 30% naar 15%.
In het kort
Vennootschappen die werden opgericht of een inbreng in geld hebben gedaan vanaf 1 juli 2013 kunnen in aanmerking komen voor deze regeling.
Net als bij de liquidatiereserve, kan men na een wachtperiode dividenden uitkeren aan het verlaagde tarief van 15% of 20% in plaats van het normale tarief van 30%. Het grote verschil met de liquidatiereserve is dat er geen anticipatieve heffing verschuldigd is via de aangifte vennootschapsbelasting en dat de roerende voorheffing pas wordt afgerekend op het moment dat de dividenden worden uitgekeerd.
Door invoering van het nieuwe Wetboek van vennootschappen en verenigingen (WVV) op 1 mei 2019 is de VVPRbis-regeling aangepast.
Voor de besloten vennootschap (BV) en de coöperatieve vennootschap (CV) is het sinds de invoering van het nieuwe WVV bovendien verplicht om een liquiditeits- en nettoactieftest uit te voeren bij uitkering van een dividend.
Welke vennootschappen komen hiervoor in aanmerking?
De VVPRbis-regeling is enkel mogelijks mits voldaan aan een aantal voorwaarden:
- Nieuw gecreëerde aandelen d.m.v. een inbreng in geld vanaf 1 juli 2013
- Kleine vennootschap in het jaar van de uitgifte van de nieuwe aandelen
- Aandelen op naam & geen preferente aandelen
- Minimumkapitaalvereiste – wijziging vanaf 1 mei 2019 n.a.v. het WVV
- Volstort kapitaal op het ogenblik dat het dividend wordt toegekend
- Aandelen ononderbroken in volle eigendom behouden door de inbrenger
Nieuw gecreëerde aandelen d.m.v. een inbreng in geld vanaf 1 juli 2013
Deze regeling is enkel van toepassing voor nieuw gecreëerde aandelen sinds 1 juli 2013. Dit kan gaan om een oprichting na 1 juli 2013 of een inbreng in geld vanaf deze datum.
Aandelen van vennootschappen opgericht vóór 1 juli 2013 komen dus niet in aanmerking voor deze regeling. De regeling kan enkel voor de nieuw gecreëerde aandelen n.a.v. een inbreng in geld vanaf 1 juli 2013. Het is dus mogelijk dat een vennootschap voor haar oude aandelen de dividenden niet aan het verlaagd tarief kan uitkeren maar voor haar nieuwe aandelen wel.
Een inbreng in natura of incorporatie van reserves worden niet aanzien als inbrengen in geld en geven geen recht op het verlaagde tarief in de VVPRbis-regeling.
Kleine vennootschap in het jaar van de uitgifte van de nieuwe aandelen
Enkel vennootschappen die men als ‘klein’ bestempelt op het moment van uitgifte van de nieuwe aandelen, komen in aanmerking. De vennootschap kan later ‘groot’ worden, maar kan alsnog dividenden uitkeren aan het gunsttarief als deze vennootschap fiscaal ‘klein’ was op moment van uitgifte van de nieuwe aandelen (of oprichting).
Onder ‘kleine’ vennootschap wordt verstaan een vennootschap die voor het laatste en het voorlaatste afgesloten boekjaar niet meer dan één van de volgende criteria overschrijdt (art. 1:24 WVV):
- Een jaargemiddelde van het personeelsbestand van ten hoogste 50 VTE’s;
- Een jaaromzet (excl. btw) van ten hoogste 9.000.000 EUR, en;
- Een balanstotaal van ten hoogste 4.500.000 EUR.
Indien de vennootschap verbonden is met één of meerdere vennootschappen, moet men deze criteria op geconsolideerde basis beoordelen.
Aandelen op naam en geen preferente aandelen
De aandelen moeten op naam staan en mogen, in tegenstelling tot bij de liquidatiereserve, niet preferent zijn.
Minimumkapitaalvereiste – wijziging vanaf 1 mei 2019 n.a.v. het WVV
Tot aan de invoering van het nieuwe Wetboek van vennootschappen en verenigingen was het vereist dat men enkel het VVPRbis-tarief kon toepassen indien het kapitaal na de inbreng minstens 18.550 EUR bedroeg. Omwille van de afschaffing van het wettelijk minimumkapitaal voor een besloten vennootschap (BV) (voorheen BVBA) en coöperatieve vennootschap (CV) (voorheen CVBA) is er geen vereist minimumkapitaal meer en kan dus elke vennootschap met een kapitaal (of aanvangsvermogen) lager dan 18.550 EUR nu gebruik maken van het VVPRbis-regime.
Het al dan niet beschikken over het vereist minimumkapitaal is de afgelopen jaren onderhevig geweest aan veel onduidelijkheid. Ondertussen is dit uitgeklaard. Zo kunnen vennootschappen, opgericht na 1 juli 2013, maar vóór 1 mei 2019, die niet onderworpen waren aan de minimumkapitaalvereiste, zoals de gewone commanditaire vennootschap (nu commanditaire vennootschap, CommV) of de vennootschap onder firma (VOF), en bij oprichting niet beschikten over een minimumkapitaal van 18.550 EUR, alsnog beroep doen op de VVPRbis-regeling zonder het kapitaal te moeten verhogen tot 18.550 EUR (Vr. nr. 1030 Benoît Piedboeuf, 10 mei 2022).
Volstort kapitaal op het ogenblik van toekenning van het dividend
De aandelen moeten op het ogenblik van de toekenning van de dividenden volstort zijn. Deze volstorting dient dus niet voldaan te zijn bij oprichting.
Zo was het vóór de invoering van het nieuwe Wetboek van vennootschappen en verenigingen op 1 mei 2019 mogelijk om voor een BVBA (nu BV) het kapitaal slechts gedeeltelijk te volstorten. Vb. 12.400 EUR (minimum volstort kapitaal voor een éénpersoons-bvba) in plaats van het volledige minimumkapitaal van 18.550 EUR. Deze vennootschap kan pas dividenden uitkeren aan het verlaagde tarief van 15% volgens de VVPRbis-regeling mits zij haar kapitaal volstort bij uitkering. Dus enkel wanneer het saldo van 6.150 EUR wordt volstort, kan men gebruik maken van het verlaagd tarief.
Aandelen ononderbroken in volle eigendom behouden door de inbrenger
Het VVPRbis-regime is enkel van toepassing voor de persoon die heeft ingeschreven op de kapitaalverhoging. Deze persoon dient de aandelen ononderbroken in volle eigendom te behouden.
Vanaf het moment dat de aandelen van eigenaar wisselen, kan men dus geen aanspraak meer maken op het verlaagd tarief van 15% voor deze aandelen.
Er is wel een uitzondering voorzien in de familiale sfeer. Zo blijft het VVPRbis-regime wel van toepassing op aandelen die men in rechte lijn of tussen echtgenoten in volle eigendom verkrijgt door schenking of vererving.
Bij de liquidatiereserve is het niet vereist dat de aandelen ononderbroken in handen blijven van de inbrenger.
Vanaf wanneer kan de liquidatiereserve uitgekeerd worden?
Net als bij de liquidatiereserve is er een wachtperiode voorzien om dividenden aan het verlaagd tarief te kunnen uitkeren.
Het verlaagd tarief is bij de VVPRbis-regeling pas van toepassing na een wachtperiode van drie boekjaren. Na deze wachtperiode kunnen alle reserves uitgekeerd worden aan het verlaagd tarief van 15%
Keert men eerder dividenden uit voordat de wachtperiode is verstreken, bedraagt het tarief 30% of 20% als volgt:
- Uitkering dividend over het jaar van de inbreng: 30%
- Uitkering dividend over het eerste boekjaar na de inbreng: 30%
- Uitkering dividend over het tweede boekjaar na de inbreng: 20%
- Uitkering dividend over het derde boekjaar (en volgende) na de inbreng: 15%
In tegenstelling tot de liquidatiereserve is de roerende voorheffing enkel verschuldigd op het moment van uitkering van de dividenden.
Voorbeeld
Stel een vennootschap werd opgericht op 15 juli 2021 en sluit haar eerste (verkorte) boekjaar af op 31 december 2021. Het boekjaar loopt samen met het kalenderjaar.
In de boekjaren van 2021 tot en met 2024 heeft deze vennootschap volgende winsten na belasting gerealiseerd:
- 2021: 20.000 EUR
- 2022: 25.000 EUR
- 2023: 30.000 EUR
- 2024: 35.000 EUR
- Totaal: 110.000 EUR
De vennootschap kan deze opgebouwde winsten ten vroegste optimaal uitkeren aan het verlaagde tarief van 15% roerende voorheffing op de algemene vergadering in 2025, welke beslist over het resultaat van het boekjaar dat afsluit per 31 december 2024:
- Uit te keren dividend: 110.000 EUR (opgebouwde winsten van de boekjaren 2021 t.e.m. 2024)
- Roerende voorheffing: 110.000 EUR x 15% = 16.500 EUR
- Netto-dividend: 93.500 EUR
Na deze wachtperiode kunnen de dividenden jaarlijks uitgekeerd worden aan het verlaagd tarief.
Wordt het dividend eerder uitgekeerd, dus binnen de wachttermijn van 3 boekjaren, is er 30% of 20% aan roerende voorheffing verschuldigd. Stel dat de vennootschap beslist om uit te keren op de algemene vergadering in 2024 (1 jaar te vroeg):
- Uit te keren dividend: 75.000 EUR (opgebouwde winsten van de boekjaren 2021 t.e.m. 2023)
- Roerende voorheffing: 75.000 EUR x 20% = 15.000 EUR
- Netto-dividend: 60.000 EUR
Door de dividenden dus te vroeg uit te keren, stijgt de totale belastingdruk naar 20%.
Is het altijd interessant om voor de VVPRbis-regeling te kiezen?
Niet of minder interessant wanneer:
- Men op korte of op middellange termijn overweegt om de vennootschap te liquideren. Dan kan men beter voor het stelsel van de liquidatiereserve kiezen omdat winsten dan zonder wachttermijn kunnen worden uitgekeerd aan slechts 10% taxatie (ook geen 5% meer verschuldigd bij uitkering).
- Men preferente aandelen wenst te creëren.
- De vennootschap is opgericht vóór 1 juli 2013 en er geen bijkomende inbreng in geld heeft plaatsgevonden. Deze vennootschap kan geen gebruik maken van het VVPRbis-regime.
- Men de aandelen (al dan niet gedeeltelijk) wenst over te dragen of te schenken. VVPRbis vereist dat de aandeelhouder(s) ononderbroken volle eigenaar blijft/blijven van de aandelen (mits een paar uitzonderingen).
Wel interessant wanneer:
- Men geen anticipatieve heffing van 10% wenst te betalen zoals wel is vereist bij de liquidatiereserve.
- Men schommelende resultaten of verliezen verwacht.
- Men na de wachtperiode van plan is om alle opgebouwde reserves in één keer uit te keren aan het verlaagde tarief van 15%. Na deze wachtperiode wenst men om jaarlijks dividenden uit te keren aan het verlaagd tarief van 15%.
- Een overdracht van de aandelen niet aan de orde is op korte en middellange termijn (vaak het geval bij managementvennootschappen en vrije beroepen).
Voor meer vragen kan u steeds terecht bij onze Vooruitkijkers!